Een brok ambachtswerk dat zijn weerga niet kent. Dat is de enige conclusie die je kunt trekken na het beluisteren van ‘Tokyo’s Bad Boys’ van de Joris Posthumus Group. In een jazzwereld die kennelijk alleen nog maar bewandeld kan worden via zijpaden, hebben alt- en sopraansaxofonist Joris Posthumus en zijn Japanse bandleden een gloedvol eerbetoon gecreëerd aan de glorietijd van de Afro-Amerikaanse muziek, de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw.

400_jorisposthumusgroup-frontHetgeen de vraag kan oproepen of de Tokioose stouterikken zich er met een jantje-van-leiden van hebben afgemaakt: lekker nakauwen wat anderen in de week hebben gezet? Geenszins: Tokyo’s Bad Boys is een album dat met het ene been wortelt in de geschiedenis van de hardbop, maar met het andere – en daarin schuilt de grote kracht van dit document – er een nieuwe en eigentijdse draai aan geeft. Zodoende verheven tot NU-bop ‘buitencategorie’. Vormgegeven door acht eigen stukken van Joris Posthumus – plus een van Jacob Bedaux – met een uit elke noot spattend vuur.

De bezetting van de Joris Posthumus Group bestaat uit alt- en sopraansaxofoon, piano, contrabas en slagwerk; een klassieke jazzkwartetbezetting derhalve. De leider heeft er een tweede altsax en een tenorsaxofoon aan toegevoegd, hetgeen de basis van waaruit wordt gewerkt, de hardbop, extra benadrukt. En waarmee het eerder genoemde vuur fel laaiend kan worden gehouden.

Joris Posthumus is een blazer met een eigen stijl: vol flair, scherp, snel, fel en adequaat articulerend, attent en tegelijkertijd onvoorspelbaar, vrij improviserend en vooral schatbewaarder van de melodie. Dat laatste is een belangrijk element in zowel zijn manier van spelen als van componeren. Tokyo’s Bad Boys is een amalgaam van mooie melodieën, die in lange composities zijn neergelegd. Waardoor het sextet zichzelf alle gelegenheid verschaft, ze vanuit alle hoeken en gaten te benadrukken. Dat wordt dan ook uitbundig gedaan.

De sfeer van Tokyo’s Bad Boys ligt dicht tegen die van John Coltrane aan, in het bijzonder die van zijn pre-freeperiode; het tijdvak dat hij zijn werk opnam bij Atlantic. Hoewel Joris Posthumus dat waarschijnlijk liever niet hoort, lijkt zelfs zijn ritmesectie op de toenmalige van Coltrane met McCoy Tyner op piano, Jimmy Garrison op contrabas en Elvin Jones op slagwerk. En toch nemen pianist Shunichi Yanagi, contrabassist Satoshi Tokuda en slagwerker Gaku Hasegawa daar voldoende afstand van om te kunnen spreken van hedendaagse toevoegingen. Deze ritmesectie is uiterst effectief, met een accentrijke piano, harmonische en stuwende contrabas en eeuwig voortrazend slagwerk. De ‘sheets of sound’, waarmee John Coltrane zijn werk zo eigenzinning kruidde, worden bij Joris Posthumus c.s. even naturel en logisch ingezet.

Tokyo’s Bad Boys is een album dat barst van de vaart, liefde voor de muziek, bezieling, technisch vakmanschap en ultiem oog voor details. Elk van deze aspecten hoor je in alle negen stukken terug, zelfs in een ballade als Sad Song. Het front van twee altsaxen en een tenorsaxofoon – die, de diversiteit dienende, niet in alle composities samen zijn opgesteld – verheft de plaat naar de hogeschooldressuur van de jazzsaxofoons. En werpt de vraag op waarom Joris Posthumus ons na zijn debuutalbum The Abyss in hemelsnaam zes jaar liet wachten op een opvolger.

Joris Posthumus is een groepsmusicus en daarmee ook een groepsdenker. Tokyo’s Bad Boys is vanuit die gedachte gecreëerd: het gaat niet om de leider zelf, maar om het collectief dat hij voor ogen had en door zijn Japanse medemusici is gerealiseerd. Vanuit die optiek krijgt de cd nóg meer reliëf. Daarbij is het jammer dat de luisteraar moet uitzoeken waar al die individuele prestaties aan welke blazer moeten worden toebedeeld. De leider zegt bij navraag dat je als je goed luistert, je daar vanzelf wel achter komt. Maar dat is te simpel geredeneerd: niet iedere luisteraar kent de individualistische opvattingen van ieder bandlid. Enige vermelding op de hoes had zeker geen kwaad gekund.

Over de hoes gesproken: dat is een kunstwerkje op zich. Grafisch vormgever Remco van Dun liet de handen van Joris Posthumus in gips gieten en verwerkte die prominent op en binnenin de hoes. Aanbiedende handen, die lijken te willen zeggen: aanvaard deze muziek. Als je de cd beluistert besef je dat je niet anders kunt.

RINUS VAN DER HEIJDEN

Joris Posthumus Group – Tokyo’s Bad Boys
Challenge Records Int.

Joris Posthumus – alt- en sopraansaxofoon
Yuichiro Tokuda – altsaxofoon
Yuki Nakae – tenorsaxofoon
Shunichi Yanagi – piano
Satoshi Tokuda – contrabas
Gaku Hasegawa – slagwerk

www.jorisposthumus.com

www.challengerecords.com

 

Previous

Pianiste Hiromi schittert op 'eigen' Tokyo Jazz Festival

Next

New Cool Collective pingpongt met ideeën

1 comment

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees ook